Overschrijden spilindex zoals veranderen van broek?

Als gevolg van de Russische (ook economische) oorlogsvoering met zijn impact op de energieprijzen en de zogenaamde 2de ronde effecten op de consumentenprijzen omwille van hogere prijzen voor de inputs (oa. lonen), scheert de inflatie hoge toppen in ons land (en we waren al verworden tot een land met hoge prijzen in de Eurozone).

 

Tabel 1. (verwachte) Inflatiecijfers 2021-2023

2021 2022 2023
Consumentenprijsindex (CPI) 2,4% 9,4% 6,5%
Gezondheidsindex

(GZI)

2,0% 9,1% 7%

Bron: federaal planbureau, 2022-2023: ramingen, september 2022

 

Het  federaal Planbureau voorspelde op 6 september jl. nog twee overschrijdingen van de spilindex dit jaar, namelijk in oktober en december. Als die prognose uitkomt, is de spilindex dit jaar in totaal vijf keer overschreden. Eerder dit jaar gebeurde dat al in februari, april en juli. Ook in december 2021 werd de spilindex trouwens al overschreden. En in 2023 zouden er nog twee overschrijdingen volgen. Dat heeft natuurlijk gevolgen voor onze begroting, aan de uitgaven- en inkomstenkant (en ook hier spelen er 2de ronde effecten).

 

Inleiding

Binnen de Vlaamse begroting kunnen we grofweg drie indexeringsregimes onderscheiden:

1) kredieten die na een overschrijding van de zogenaamde spilindex automatisch met 2% worden verhoogd;

2) kredieten die de – voor het betrokken jaar te verwachten – gezondheidsindex (GZI) krijgen toegekend (met finaal de verwachte GZI op het moment van de begrotingsaanpassing);

3) kredieten met een specifiek indexregime. Die kredieten volgen een andere indexparameter (bv. de ABEX-index) of volgen de actuele inflatie niet maar worden geïndexeerd op basis van de gerealiseerde inflatie in de jaren voordien. Vertraagde indexatie zorgt voor meer stabiliteit (aangezien bij de begrotingsopmaak het definitieve resultaat van de indexatie meestal al gekend is), maar ook dat de begunstigden de impact van (hoge) inflatie enige tijd zelf moeten opvangen.

Notoir voorbeeld van die derde categorie zijn de werkingsmiddelen van het onderwijs (Zie Werkingsmiddelen onderwijs: het kneusje van de klas? – Fin (vlaanderen.be). De lonen van het onderwijs vallen dan weer onder de eerste categorie.

Ter illustratie geeft Tabel 2 een raming op grote lijnen van de budgettaire massa’s die onder een van de drie categorieën vallen. Minder dan de helft van de kredieten zijn dus niet rechtstreeks gelinkt aan de evolutie van een prijsindex.

 

Tabel 2. Overzicht budgettaire massa’s per regime (in miljoen euro)

Indexatieregime VAK BO 2022 % in beleids-kredieten MVG
Automatische indexatie volgens spilindex (1) 21.987 45,8%
Automatische indexatie volgens GZI (2) 3.227 6,7%
Specifiek indexatieregime (3) 1.985 4,1%
TOTAAL 27.198 56,7%

 

Regime indexprovisie

Bij een overschrijding van de spilindex worden de sociale uitkeringen één maand en de grote meerderheid van de loonkredieten ten laste van de Vlaamse deelstaatoverheid, twee maanden na de overschrijding met 2% verhoogd.

Als sociale uitkeringen in de indexprovisie hebben we de dienstencheques (vergoeding aan dienstenchequebedrijven), subsidies aan woonzorgcentra en de pensioenlasten VRT statutairen.

In juli heeft de afgevlakte  gezondheidsindex (dat is de gemiddelde waarde van de gezondheidsindexen van de 4 laatste maanden) de huidige spilindex van 118,36 overschreden. Als gevolg hiervan worden de sociale uitkeringen in augustus 2022  en de wedden van het overheidspersoneel in september 2022 met 2% aangepast  aan de gestegen levensduurte.

De volgende spilindex (120,73 (=118,36*1,02)) zouden we bereiken in oktober 2022. Als gevolg daarvan worden de sociale uitkeringen in november 2022 en de wedden van het overheidspersoneel in december 2022 opnieuw met 2% aangepast. In december 2022 zou dan de volgende overschrijding van de spilindex volgen (123,14).

Onze lonen zullen na de 6 indexsprongen (in de periode december 2021- december 2022) 12,6% hoger zijn in nominale termen in vergelijking met de lonen van december 2021/januari 2022.

Voor het opvangen van die impact in de loop van een begrotingsjaar op de uitgaven worden de nodige kredieten centraal voorzien op de indexprovisie bij financiën en begroting. De kredieten worden na effectieve overschrijding van de spilindex herverdeeld naar de relevante begrotingsartikels. In het daaropvolgende begrotingsjaar, wanneer het effect op kruissnelheid komt en er voor 12 maanden budget nodig is, worden de uitgaven definitief gealloceerd op de desbetreffende begrotingsartikels. Maar de impact op de uitgaven van de overschrijding in oktober 2022 kunnen we nu al alloceren op de begrotingsartikels in plaats van op de indexprovisie.

De budgettaire kost van de 5 overschrijdingen van de spilindex komt op kruissnelheid in 2023 en ramen we op 2.410 miljoen euro (waarvan 569 miljoen euro bestemd is voor de sociale uitkeringen).

De budgettaire kost van de overschrijding in december 2022 bedraagt 505 miljoen euro in 2023. Die is nog niet op kruissnelheid en dat bedrag wordt ingeschreven op de indexprovisie 2023. Voor de uitgaven die het regime van de spilindex volgen, is de verwachte budgettaire impact 2.915 miljoen euro in 2023.

 

Regime buiten indexprovisie

De verwachte GZI wordt gebruikt om de indexering van de werkingskredieten en een beperkt deel van de loonkredieten (die niet het systeem van de spilindex volgen) te bepalen. Die laatste worden bij een begrotingsronde toegekend in functie van de op dat moment geraamde evolutie van de GZI.

 

De huidig gehanteerde praktijk voor de indexatie volgens jaarlijkse verwachte evolutie van de GZI laat afwijkingen toe met de effectieve evolutie van de GZI: de laatste actualisatie van de indexatie over een bepaald begrotingsjaar vindt namelijk plaats bij de begrotingsaanpassing, onder normale omstandigheden in april van dat jaar en gebaseerd op de inflatievooruitzichten die diezelfde maand worden gepubliceerd door het Planbureau. Afwijkingen met de nadien effectief gerealiseerde evolutie van de GZI over datzelfde begrotingsjaar worden niet gecorrigeerd.

 

Er wordt vanuit Financiën en Begroting in dat kader vertrokken van het principe van de bluts en de buil: sommige jaren zal de effectieve inflatie hoger liggen dan de vooruitzichten gehanteerd bij de begrotingsaanpassing maar dat wordt verondersteld zichzelf te corrigeren in andere jaren waarin de effectieve inflatie lager uitvalt dan de bij begrotingsaanpassing gehanteerde percentages. Een overzicht van de toegekende percentages, de uiteindelijke evolutie van de GZI en het verschil tussen die twee, voor de laatste begrotingsjaren, is te vinden in onderstaande tabel.

 

Tabel 3. Toegekende versus gerealiseerde GZI

Jaar Toegekende index (BA) Gerealiseerde GZI Delta
2014 0,60% 0,40% 0,20%
2015 0% 1,05% 0,00%
2016 0,55% 2,10% -0,60%
2017 1,90% 1,84% 0,06%
2018 1,50% 1,76% -0,26%
2019 1,60% 1,46% 0,14%
2020 0,80% 0,99% -0,19%
2021 1,10% 2,01% -0,91%
2022 7,10% 9,10%* -2%

*: betreft nog een raming

 

Zowel in begrotingsjaar 2021 als in begrotingsjaar 2022 ligt de (verwachte) inflatie een stuk hoger dan de bij de begrotingsaanpassing toegekende index. Voor beide jaren gaat het om een verschil van 0,9%, waarbij het verschil in 2022 mogelijk nog kan oplopen, aangezien het op moment van dit schrijven nog maar augustus 2022 is en de laatste maanden van het jaar nog kunnen afwijken van de verwachtingen.

 

Specifiek of geen indexregime

Sommige werkingsmiddelen zijn onderhevig aan de binnen de Vlaamse Regering afgesproken besparingsmaatregelen. Er geldt sinds 2009 een generieke niet-indexering van de werkingsmiddelen (dus bv. ook van toepassing op de werkingsmiddelen van de departementen). Voor onderwijs bv. betekent dat concreet dat het gedeelte werking van de werkingsmiddelen (meer bepaald 40%) niet geïndexeerd wordt (zoals voorzien in categorie 3). Maar hier zijn sinds 2017 een aantal uitzonderingen op de desindexering voorzien (zoals gezinsopvang en groepsopvang van baby’s en peuters, pleegzorg, tegemoetkoming mobiliteitsmiddelen, subsidies maatwerk bij collectieve inschakeling, huursubsidies en premies, studiefinanciering alsook de werkingsmiddelen van het gewoon en het buitengewoon basisonderwijs). De bevriezing in nominale termen van het gedeelte werking is niet langer op die uitgaven van toepassing.

 

Inflatiebestendige ontvangsten

De hoge inflatiecijfers hebben ook een impact op de inkomsten van de Vlaamse overheid (dotaties Bijzondere Financieringswet, gewestelijke opcentiemen en belastingen). Uitgaande van een courante inflatie (CPI) van 2,5% in 2022 en 2023 kunnen we voor 2023 de inflatie gerelateerde meerontvangst inzake dotaties uit de Bijzondere Financieringswet op 5,1 miljard euro ramen, waarvan 3,2 miljard euro als basisbedrag en 1,9 miljard als afrekening over het begrotingsjaar 2022. We vergelijken hiervoor de dotaties in 2023 op basis van de prognoses van de economische begroting van 8 september (zie Tabel 5) met de dotaties in 2023 in de hypothese dat zowel 2022 als 2023 een normale inflatie kennen.

Het recurrente effect van de hoge inflatie op de dotaties uit de Bijzondere Financieringswet bedraagt met andere woorden 3,2 miljard euro. Daarnaast is er ook nog een positief effect op de gewestelijke opcentiemen en de gewestelijke belastingen.

 

Tabel 4. De impact van hoge inflatie op dotaties BFW

 2022    2023  
 Delta dotaties BFW – 1.899.764   – 5.075.508  
 delta dotaties voor basis – 1.899.764 – 3.175.744
 delta dotaties voor afrekening – 1.899.764

 

Tabel 5. Economische parameters BO 2023, Economische Begroting 8/9/2022:

2022 2023
CPI 9,4% 6,5%
BBP 2,6% 0,5%

 

Tabel 6. Economische parameters hypothetische oefening BO 2023 met courante inflatie:

2022 2023
CPI 2,5% 2,5%
BBP 2,6% 0,5%

 

conclusie

Een belangrijk deel van de uitgaven van de Vlaamse overheid is, zoals eerder aangegeven, niet rechtstreeks gekoppeld aan de evolutie van het prijzenpeil. In tegenstelling tot de ontvangsten die wel mee evolueren met het algemeen prijzenpeil. Met als gevolg dat de inflatie positief uitvalt voor de Vlaamse begroting.  Dat is de zogenaamde inflatiebonus. Die inflatiebonus is ook berekend bij de Vlaamse uitgavennorm. Onder een uitgavennorm wordt de reële groeivoet voor de overheidsuitgaven afgeleid van de houdbare (dat is uitgezuiverd voor conjunctuureffecten) reële groeivoet van de ontvangsten. Omdat sommige uitgaven niet gekoppeld zijn,  moeten we voor het berekenen van de reële groeivoet van de ontvangsten geen rekening houden met een algemene prijzenindex maar met de zogenaamde Vlaamse deflator. Bij een inflatie van 2% bedraagt de Vlaamse deflator 1,35%.  Het gevolg van die lagere deflator is dat de structurele, trendmatige groei van de genormeerde uitgaven kan worden verhoogd met een prijseffect van 0,65%punten,indien de gemiddelde deflator 2% bedraagt. De aldus bekomen reële groeivoet geeft aan wat beschikbaar is bovenop de feitelijke indexeringsmechanismen.

 

Er zijn meer dan genoeg kapers op de kust om zich die bonus toe te eigenen terwijl dat voordeel ook in een kleiner begrotingstekort kan worden geïnvesteerd.